
'Ga zitten', sprak hij, gebarend naar een stoel in het salon. 'Ik ga even de boeken halen waar het over gaat'. Ik wachtte geduldig, starend naar de prachtige banden die me vanuit de houten boekenkasten uitnodigend toelachten. Hij keerde terug met enkele negentiende-eeuwse gebrocheerde boekjes, waarvan de omslagen er slecht aan toe waren. De beenderlijm die door de drukker op de rug was aangebracht was brokkelig geworden, waardoor de binding niet langer stevig was en de katernen van de boeken in het rond dansten. Elke keer dat het boek dan wordt ingekeken loop je risico op meer schade. Ze moesten opnieuw ingebonden worden en hij had er graag een nieuw bandje rond. Maar alvorens het te hebben over de afwerking van de nieuw te vervaardigen boekbanden, kreeg ik stevige instructies over hoeveel ik van de katernen mocht afsnijden, of beter gezegd, niet mocht afsnijden. In zo'n geval ga je als boekbinder op het puntje van je stoel zitten. Je weet dan immers meteen dat je op je hoede moet zijn. Tegenover je zit dan een specimen van een uiterst interessante, met uitsterven bedreigde ondersoort van de homo sapiens sapiens: de Bibliofiel. En sommigen onder hen kunnen volgens de overlevering heel hard bijten.
Of de overlevering klopt weet ik niet. Ik heb na heel wat ontmoetingen met Bibliofielen nog al mijn vingers. Maar het voorval raakt wel aan een interessant punt waar de meningen in de boekenwereld sterk over uiteenlopen: snijden of niet snijden? That is the question!

Weergave van hoe een bibliofiel er mogelijks kan uitzien. Houtsnede van Felix Valloton (1865-1925) (C) Wikimedia Commons.
Wie vandaag in de betere boekhandel ronddwaalt wordt geconfronteerd met een veelheid aan machinaal vervaardigde boeken. Die worden na het naaien en lijmen van de katernen (of het lijmen van de losse bladzijden bij paperbacks) machinaal schoongesneden. Het resultaat is een boeksnede die perfect glad is. Voor veel mensen is dit vandaag de standaard. Ook in het verleden – voor de opkomst van het machinaal ingebonden boek - was dit gebruik gangbaar. De katernen werden genaaid en overlijmd, waarna de rug in vorm gebracht werd en het boekblok ‘geploegd’. Het boek werd in een pers gestoken en met een ploeg, waarop een uiterst scherp mes gemonteerd was, werden de katernen aan kop, staart en voorzijde afgesneden. Het resultaat was een heel gladde boeksnede die zich uitstekend leent tot kleuren, vergulden of marmeren. In de negentiende eeuw maakte de ploeg plaats voor mechanische snijmachines die in de twintigste eeuw op hun beurt geëlictrificeerd werden. Het is dus zeker niet zo dat schoongesneden boeken een modern iets zijn. Ook in het verleden was de gladde snede gebruikelijk.
Zestiende-eeuwse evocatie van een boekbinderswerkplaats. Op de voorgrond zie je een boekbinder aan het werk met een ploeg. Houtsnede van Joost Amman.
Een ploeg zoals vervaardigd door de Britse firma Hughes & Kimber in de negentiende eeuw. (C) Wikimedia Commons
Een negentiende-eeuwse stapelsnijder gefabriceerd door de Duitse firma Krause.
Maar voor het handgebonden boek ontstond er in de twintigste eeuw een grijze zone, waarbij de spiegelgladde snede niet langer wenselijk geacht werd. En dit geldt zeker voor verzorgd, bibliofiel bindwerk. De boeken werden na het naaien en overlijmen niet langer schoongesneden, maar de katernen werden individueel gesnoeid aan de kartonschaar alvorens ze te naaien. Op die manier heb je veel meer controle over wat er met het papier gebeurt. De ploeg en de stapelsnijder zijn immers werktuigen die best veel materiaal wegnemen. Je moet steeds een klein schietgebedje doen in de hoop dat het goed komt. De vraag is of we dit kunnen verantwoorden, rekening houdend met de historiciteit van het boek..
Het papier dat het boekblok is de absolute basis van het boek. En dit papier heeft een ziel. Die zit natuurlijk vervat in de inhoud. De tekst, het verhaal dat het boek vertelt, draagt een stukje van de auteur met zich mee. Maar er is natuurlijk ook het materiële aspect. De pagina’s werden met hart en ziel door de vormgever op punt gezet. De bladspiegel, zeg maar die witruimte rondom de tekst en de grafische elementen op de bladzijden is sinds eeuwen het resultaat van meticuleus rekenwerk en uitgekiende regels over hoe een bladzijde er zou moeten uitzien om een streling voor het oog te zijn. Dit zetwerk wordt vervolgens door de drukker op het papier vereeuwigd. De grote vellen papier, aan beide zijden bedrukt, werden in de drukkerij (of soms door de boekbinder) gevouwen tot katernen. En deze katernen vormen de basiseenheid waar je als boekbinder mee aan de slag gaat. Er zijn dus best wel wat mensen die aan de gang gaan met het boek vooraleer dit bij de boekbinder op de werkbank komt. Je moet als boekbinder dan ook hun werk met respect benaderen. Het betaamt niet hier met de grove borstel door te gaan.
Maar het papier van het boek draagt ook de sporen van de geschiedenis van het boek met zich mee. Het stof van jaren vinden we er op terug. Restanten van beduimeling van de bladzijden doorheen de eeuwen, sporen van het gebruik van het boek. De oneffenheden in het papier, ontstaan door het vouwen van de katernen, worden ook wel de getuigen genoemd, precies omdat ze restanten zijn van de totstandkoming van het boek. Boekhistorici willen hier misschien ooit mee aan de slag. Bijvoorbeeld om op een of andere manier te achterhalen of dit exemplaar ooit onderdeel uitmaakte van de bibliotheek van god weet welke notoire verzamelaar. Omdat ze hetzelfde stof op de snede kunnen terugvinden, of omdat de man of vrouw de onhebbelijke gewoonte had een stukje chocolade te eten tijdens het lezen, waarbij er altijd wat aan zijn duim bleef hangen en zo op de pagina’s belandde. De snede van het boek vormt een integraal deel van de ziel van het boek, van het verhaal dat het ons misschien nog te vertellen heeft. Waarom deze rijke geschiedenis zomaar kortwieken?
Het gaat uiteraard ook verder dan het materieel-historische aspect. De ongelijke katernen zorgen ook voor een mooi lijnenspel op de snede. Heeft geeft een ziel, een ritme aan het boekblok. Ze wekken de interesse van de lezer om het boek open te slaan en te ontdekken wat er in staat. Wat in een zelfdzaam geval eventueel wel kan gebeuren is het ‘snoeien’ van de katernen. Hierbij worden de katernen op de kartonschaar een weinig aangeraakt. Het gaat dan niet om grove halen met de kartonschaar, maar om uiterst dunne snippertjes papier, waarbij aan het formaat van de katernen in wezen niet geraakt wordt. Soms vraag ik me tijdens het snoeien zelfs af of ik het katern wel geraakt heb. Deze uiterst voorzichtige benadering zorgt ervoor dat de getuigen bewaard blijven, maar dat de snede zelf net iets netter wordt. Dit is dus in dit geval vooral een esthetische ingreep die erop gericht is om de schoonheid van de getuigen meer tot hun recht te laten komen. Want deze getuigen maken mee de ziel van het boek uit. Ze geven een zekere ritmiek aan het boek en vertellen het verhaal en de geschiedenis van het boek. Ze vormen een integraal deel van het ontwerp van de boekband.
Er zijn ook extreme gevallen. In het verleden werden boeken soms uitgegeven met extreem grote getuigen. We praten dan over verschillende centimeters. Er zijn heel wat verzamelaars die deze getuigen kost wat kost willen bewaren. Maar een boek inbinden met zulke grote getuigen stelt een bijkomend probleem. De voorzijde van het boek is dan merkelijk dunner dan de rugzijde van het boek. Een klassiek gebonden boek, waarvan de platten traditioneel een beetje gebombeerd zijn (dus bol staan ten opzichte van het boekblok), heeft in zo’n geval de neiging om té ver door te trekken naar de open ruimte die door de katernen gecreëerd wordt. In zulke gevallen moet dus zeker afgewogen worden wat de beste optie is om het boek in te binden. In zo’n gevallen kan een Luxueuze doos soms een betere oplossing zijn. En ook wanneer de klant om goud op snee vraagt kan je niet anders dan iets meer materiaal wegnemen.
Maar om een lanfg verhaal kort te maken: afblijven is volgens mij dus de beste optie. Of heel soms snoeien, wanneer het een meerwaarde kan bieden. Snoeien om te bloeien!
Reactie plaatsen
Reacties